Door Ton de Bruyn

Onze ome Guus is dood. Ik lees het op de familie-app terwijl we op vakantie zijn. Daarna verschijnt digitaal de rouwbrief. Hij is al gecremeerd wanneer we terug komen in Nederland. Natuurlijk denk ik aan hem. Net geen 90 geworden evenals mijn moeder die juist boven hem zat in de rij van kinderen. Een echte Gilse mens, ook al verliet hij het dorp om elders zijn vleugels uit te slaan.

Hij werd door mijn moeder (ons Lies) altijd als voorbeeld gesteld, omdat hij de eerste van het grote gezin was die door mocht leren. De 5 kinderen boven hem moesten gaan werken, ondanks de smeekbeden van bovenmeester Pietje Kusters. Zo was dat nu eenmaal. En zo kwamen de oudste twee op de steenfabriek terecht, net als opa, diens vader en de rest van de familie. Maar deze oom ging het anders doen. Hij maakte zijn school af en werkte zich vervolgens via avondstudies op. Hij was goed in cijfers, net als mijn opa trouwens. Die zei altijd: ’ik heb d’n ouwe Jaon Haopers nog leren rekenen.’ En die had goed opgelet want de winkels van de familie Hapers groeiden een stuk groter dan het bescheiden winkeltje van mijn opa.

Ome Guus kreeg verkering met de dochter van de bakker. Ook zij ontwikkelde zich volop, werd onderwijzeres en studeerde later theologie.

Zijn ouderlijk huis stond naast de kerk, dichtbij God. Opa was een vrome mens, collecteerde, zat in het kerkbestuur en de pastoor en kapelaans waren er kind aan huis. Dat niet ieder gelijk was voor God werd later wel heel erg duidelijk.

Enkele jaren geleden deed mijn neef dit uit de doeken bij de uitvaart van zijn moeder. Als een van de hoofdredacteuren van de Volkskrant kan hij aardig vertellen en dat deed hij ook.

Hij ging terug in de geschiedenis van Gilze en met name die van de rangen en standen. Zijn moeder kwam uit een bakkersfamilie en dat was middenstand. En ome Guus was zoon van een arbeider en nog wel van de steenoven, het laagste van het laagste. Dat opa daarnaast een winkel had telde niet. Trouwen met elkaar dat mocht en kon niet. Het standsverschil was te groot, hij was te min.

Gelukkig hadden beiden een groot verstand en voor hen gold zeker niet: ‘wiens brood men eet, diens taal men spreekt.’ Ze kozen hun eigen pad, buiten het kleingeestige Gilze en net buiten het vizier van de familie. De bruiloft werd overigens goed gevierd in aanwezigheid van beide families, netjes voor het oog van het kerkvolk.

Maar met terugwerkende kracht werd de bakkersfamilie toch nog even een spiegel voorgehouden door hun neef.

Als eerbetoon aan ome Guus enkele versregels uit de rouwbrief:

‘Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid

Hij had den zware last op zich geladen

Een eerlijk man te zijn in woord en daad

Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid

Hij had de goede liefde tot de still’ en ware dingen.’

Marnix Gijsen

Mijn moeder heeft het brood altijd bij een andere bakker in het dorp gekocht.