De naam van het heidedorp Rijen lezen we voor het eerst in een acte uit het jaar 1404. Het werd toen geschreven als ‘Ten Ryden’, afkomstig van ‘Rijt’ wat kleine waterloop betekent. De dorpelingen bouwden hun boerderijen op de zandrug die van Gilze naar Dongen liep. De Rijenaren waren destijds aangewezen op de kerk van Gilze. Ze moesten minstens een uur lopen om de mis bij te wonen. De kortste weg liep over de heide, waar nu het vliegveld ligt. De kerkgangers hebben die weg vaak afgelegd, want behalve de zondagen waren er nog eens evenveel verplichte kerkelijke feestdagen en religieuze vieringen. Er was in het dorp al wel een kleine devotiekapel, maar een priester was er niet. Daar kwam in 1464 verandering in. In dat jaar werd een nieuwe kapel gebouwd tegen ‘de hoge rand langs de lager gelegen broekgronden’ en stelde het bisdom rector Jan van Buysel aan om als eerste priester de mis te doen. Bij die gelegenheid werd Rijen officieel voor het eerst een dorp genoemd.

Tekst en beeldredactie: Kees van der Heijden

Zelfstandig en armoedig (1464 – 1648): de nauwelijks vierhonderd inwoners van Rijen bouwden én betaalden de kapel zelf. De kerk van Gilze, die regionaal een belangrijke functie had en daardoor veel inkomsten genoot, droeg niets bij. Ook de abdij van Thorn, die in Rijen de tienden (belasting) binnenhaalde, gaf geen cent uit aan de stichting van de kapel. Deze eigen plek om de mis te vieren was een grote verlichting voor de Rijenaren en droeg sterk bij aan het gevoel van zelfstandigheid in het dorp. Maar de parochierechten bleven in handen van de Gilse pastoor, zodat de gelovigen voor doop en huwelijk nog steeds naar Gilze moesten. Bovendien was de pastoor van Gilze bevoegd om de priester voor de kapel voor te dragen. Dat deed hij in 1473 met de benoeming van Anthonius van Buyten. In diens aanstellingsacte staat ook de patrones van de kapel genoemd, namelijk Catharina. In 1484 kreeg Van Buyten toestemming voor de verbouwing van de kapel. De centjes hiervoor moesten door de dorpsgemeenschap bij elkaar geschraapt worden en het werk duurde vele jaren. De kapel kreeg een kruisvorm met toren en twee klokken. De Rijenaren moeten erg trots zijn geweest op een kapel met het aanzien van een echte kerk en vooral op het klokgelui bij de aankondiging van de mis.

Een eigen kapel zal zeker het verlangen naar een zelfstandige parochie, en daarmee onafhankelijkheid van Gilze, hebben gevoed. In 1518 werd de eerste stap gezet toen het bisdom de kapel verhief tot parochiekerk. Maar er was meer nodig, ook de pastoor van Gilze en de abdis van Thorn moesten toestemming geven. En weer was het nodig dat de dorpelingen met geld over de brug kwamen. Nu voor een doopvont en meer salaris voor een eigen pastoor. Pas enkele jaren later, op 20 september 1524, volgde de pauselijke bul waarin de goedkeuring werd gegeven. Rijen was nu officieel een zelfstandige parochie met als grenzen: Laareind, Heikant, Laagstraat en Haansberg. Uit deze bul blijkt dat de Rijense kerk toen twee patroonheiligen had; naast Catharina wordt ook Maria Magdalena genoemd. Bekend is dat Anthonius van Buyten een bijzondere devotie voor Maria Magdalena had en dat hij erin is geslaagd om haar toe te voegen. Uiteindelijk verdween Catharina naar de achtergrond en in de kerkelijke visitatieverslagen wordt vanaf 1614 Maria Magdalena nog als enige patrones vermeld. Deze visitatieverslagen geven ons een goed inzicht in de verwaarlozing van het godsdienstig leven in die tijd. De armlastige Rijenaren konden maar moeilijk hun financiële verplichtingen tegenover hun parochieherder nakomen. Bijna elk jaar wisselde de Rijense kerk van priester. Zo werd over pastoor Henrick Beenkens gesproken als een afgeleefde grijsaard die veel moet bedelen om te kunnen leven. En pastoor Jan van Giessen bleek een deugniet met een bijzit te zijn. De schout deed verschillende pogingen om de concubine van de pastoor weg te sturen omdat ze al met een ander was getrouwd. Ook hield deze pastoor zich bezig met bijgelovige praktijken zoals duiveluitdrijvingen en bezweringen.

Onderdrukt door de protestanten (1648 – 1815)

De vele wantoestanden in de katholieke kerk waren allerwegen de voedingsbodem voor de reformatie en de opkomst van het protestantisme. En zo werd de Tachtigjarige Oorlog (1568 -1648) niet alleen een opstand tegen Spanje, maar tegelijk een conflict tussen katholiek en protestant. De parochie in Rijen leed zwaar onder deze oorlog. Het ruwe gedrag van Spaanse én Staatse troepen, die het platteland afstroopten en de kerken gebruikten als paardenstal, zorgden voor grote schade aan het altaar en de heiligenbeelden. In 1637 vluchtte pastoor Andries Vorsters voor het geweld en de door de soldaten verspreide besmettelijke ziektes. De moedige schoolmeester Victor Bogart, die ook de taak van koster had, bleef echter op zijn post terwijl de pastoor verstek liet gaan.

Toen er in 1648 met de Vrede van Munster een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog, werd door de Staten-Generaal van de nieuwe Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden - waar ook Noord-Brabant aan was toegevoegd - het calvinisme als staatsgodsdienst afgekondigd. Alle katholieke kerken werden ontdaan van hun roomse sporen en overgedragen aan de dienaars en leden van de gereformeerde religie. Toenmalig pastoor Johannes Coomans moest zich voortaan schuil houden en voerde in het geheim en in burgerkleding zijn pastorale werkzaamheden uit. De Rijense gelovigen konden in eigen omgeving de heilige mis niet meer bijwonen en legden daarvoor de lange weg af naar ‘Baarle onder de Hertog’, dat niet bij de Republiek hoorde. Dit was niet vol te houden en al gauw kerkten de Rijenaren in een schuurkerk onder 'Kleyn¬ Oosterhout’. In 1669 gingen ze daar nog steeds naar toe want in protestantse ambtelijke stukken uit dat jaar wordt gesproken van een Rijense priester die zich schuldig maakt aan het ‘plegen van paeperijen onder Kleyn-Oosterhout’. Met deze priester werd pastoor Hendrick Domis bedoeld. In de jaren hierna richtten de Rijenaren een tweede schuurkerk in, die waarschijnlijk achter in de Heistraat stond. Het gebruik van de schuurkerken en de uitoefening van de katholieke eredienst, werd door de protestantse gezagsdragers oogluikend toegestaan. Er moest wel jaarlijks voor worden betaald, het zogenaamde recognitiegeld. De drossaard van Breda stuurde tweemaal per jaar enkele soldaten naar de schuur om de heilige mis te verstoren. Zo wilde hij de gelovigen duidelijk maken dat ze eigenlijk onwettig handelden. Na betaling konden de katholieken hun gang weer gaan. Daarom werd het recognitiegeld ook wel stoorgeld genoemd. Na ongeveer zeventig jaar was de schuurkerk zodanig in verval geraakt dat meester timmerman Jan Clocx uit Gilze verklaarde dat ‘de Roomschen kerckschuere (…) onbequaam, maar selffs soodanig vervallen is, dat daerdoor bij storm ofte andersints ongelukken te wagten sijn’. Rijen had dus een nieuwe schuurkerk nodig. In 1755 werd het gebouw in gebruik genomen en het stond aan de westkant van de Kerkstraat (nu Hoofdstraat) en op de kop van de Heistraat (ongeveer tegenover de huidige Pius X-straat). De toenmalig pastoor Cornelis Censsen had uit eigen middelen fors bijgedragen aan de bouw ervan. Deze pastoor woonde in een huis in de Kerkstraat en bewaarde daar de kostbare parochiale kerkschatten. Maar op zijn oude dag in 1763, het laatste jaar van zijn pastoraat, werd er ’s-nachts ingebroken. De inbrekers bonden hem en zijn huishoudster, Theuntie Jan Peeters, aan handen en voeten vast en namen het zilveren kerkelijk vaatwerk, de relikwieën van de Heilige Blasius en het kostbare beslag van het missaal mee. Een zwaar verlies voor de Rijense parochie. In 1794 vond een soortgelijk incident plaats, toen waren het Franse soldaten die inbraken bij pastoor Franciscus van Miert. Opnieuw werden de relikwieën van de Heilige Blasius ontvreemd, maar gelukkig was dit keer het zilveren kerkelijk vaatwerk beter verstopt in een gat onder de grond.

Teruggave en nieuwbouw (1815 – 1906)

De Rijenaren hebben in de schuurkerk aan de Heistraat gekerkt tot het einde van de Napoleontische tijd. Kerk en staat waren inmiddels gescheiden en in het nieuw ontstane Koninkrijk der Nederlanden had het landsbestuur geen zeggenschap meer over de godsdienst. Dankzij deze godsdienstvrijheid konden de katholieken voortaan weer openbare ambten bekleden en de eredienst openlijk uitoefenen. Hiermee eindigde het tijdperk van de schuurkerken. Bij koninklijk besluit van 17 juni 1815 werd de oude parochiekerk van Rijen teruggegeven aan de katholieke geloofsgemeenschap. Maar het kruiskerkje was tijdens de protestantse overheersing zelden gebruikt door het handjevol Calvinisten en verkeerde in vervallen toestand. Het was in de laatste jaren bovendien een speelzaal voor kinderen geweest, die er van alle kanten in en uit konden lopen. Het kerkgebouw moest eerst tegen hoge kosten worden hersteld en kon pas in 1821 weer in gebruik genomen worden. In 1827 bouwde het kerkbestuur naast de kerk een nieuwe pastorie en in 1857 volgde er een ingrijpende verbouwing van de toren. Op rekening van de gemeente werd de hele spits afgebroken en vernieuwd waardoor het vertrouwde Rijense kruiskerkje van verre een ander aanzien kreeg.

Nadat de spoorlijn Breda-Tilburg was aangelegd, kreeg Rijen in 1863 een station. Ook ontstonden er de eerste leerlooierijen, dit was het begin van de latere leerindustrie. Rijen groeide flink en rond 1900 telde de parochie ongeveer 1.300 katholieken. De parochiekerk was toen veel te klein geworden. Het kerkbestuur besloot om een nieuwe kerk te bouwen; de huidige Maria Magdalena. Ze verrees op dezelfde plek waar bijna vierhonderd jaar daarvoor het eerste kruiskerkje werd gebouwd. De opdracht aan architect J.H.H. van Groenendaal uit ’s-Hertogenbosch was om een kerk te ontwerpen in neogotische stijl van enige allure met een imposante toren. Pastoor Henricus Gillis legde de eerste steen. De nieuwe kerk werd in zeer korte tijd voltooid en kostte 94.574 gulden. De werklieden maakten lange werkdagen en ook inwoners van Rijen werkten vrijwillig aan de bouw mee. Gedurende de bouw vond het kerkelijk leven doorgang in een houten noodkerk die in de Tuinstraat was ingericht. Op 29 mei 1906 wijdde bisschop Leyten van Breda de kerk in. Heel het kerkplein was ter ere hiervan veranderd in een tuin van groen en bloemen, zelfs met borrelende waterfontein. Het was in die tijd voor een dorp als Rijen een imposant en groot gebouw. Vanwege de enorme ruimte schreef het Dagblad van Noord-Brabant bij het overlijden van pastoor Gillis in 1911 – niet erg eerbiedig - dat de hele bevolking van Rijen er gemakkelijk in kon dansen. Vóór de kerk heeft lange tijd een heilig Hartbeeld gestaan en binnen is nog steeds het originele altaar te vinden. De oudste klok komt uit het voormalige kruiskerkje en dateert van 1532. Het opschrift luidt: ‘Magdilena ben ic ghegoten van iacob waghevens binnen int iaer ons heren Mcccccxxxii’. Jacob Waghevens is de naam van een Mechelse klokkengieter. Op de klok zijn diverse medaillons aangebracht, waaronder die van Maria Magdalena én Catherina. Deze historische klok is sinds 1984 een pronkstuk in het Klok & Peelmuseum in Asten.

Het rijke Roomse leven (1906 – 1960)

De eerste helft van de twintigste eeuw was de bloeitijd van het ‘rijke Roomse leven’. De katholieke kerk had een grote invloed op het wel en wee in de Rijense gemeenschap. Een bezoek aan de dagelijkse ochtendmis mocht niet worden overgeslagen. Daar werd door de priesters streng op gelet. In huiselijke kring werd het rozenhoedje gebeden, velen hadden een rozenkrans op zak en droegen een scapulier of medaille op het lijf. De slaapkamers hadden wijwaterbakjes en in de huiskamers hingen schilderijen en beelden van het heilig Hart, de heilige Familie, Maria en Christus aan het kruis. Op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven werden in deze periode van verzuiling, als tegenhanger tegen het socialisme, eigen katholieke organisaties opgericht. Onder de bezielende leiding van de populaire pastoor Johannes Oomen kwamen er in Rijen een katholieke jongens- en meisjesschool en ontstonden de jeugdpatronaten. Elke ‘stand’ kreeg zijn eigen vereniging; één voor de ‘gegoeden’ waaronder de (leer)fabrikanten en één voor het werkvolk. Daar sloot dan een geestelijk adviseur, meestal een van de kapelaans, bij aan die erop toezag dat de katholieke richtlijnen werden gevolgd. En ook naar de fabrikanten moest worden geluisterd, hun wil was wet. Zo bepaalden de geestelijken en de ‘heren’ samen het leven van de dorpelingen; van werk tot vrije tijd en van de wieg tot het graf. Vanaf de preekstoel vertelde de pastoor dat God het zo had gewild en de kerkgangers geloofden dat. Maar het godsdienstige werd ook met het aangename verenigd. De vele verenigingen zorgden voor ontspanning en waren met hun jubilea, processies en bedevaarten niet alléén de uitdrukking van het katholieke geloof.

Onder het herderschap van de strenge pastoor Franciscus van Eekelen, kwam de Rijense parochie in de Tweede Wereldoorlog onder zware druk te staan. Tijdens de Duitse bezetting werden diverse katholieke organisaties, zoals de Rooms Katholieke Werkliedenvereniging, verboden. Toch bleven ze heimelijk activiteiten organiseren. Kapelaan Raaijmakers speelde een belangrijke rol. Hij hielp jongens om aan de arbeidsinzet in Duitsland te ontkomen, zocht een plek voor onderduikers en regelde valse persoonsbewijzen. Omdat de Duitsers metalen nodig hadden, namen ze in februari 1943 de twee grote kerkklokken uit 1905 in beslag. De pastorie werd door de bezetter als hospitaal ingericht en ging op 4 en 5 september 1944 (‘Dolle Dinsdag’) gedeeltelijk verloren door brand. Toen de Duitsers zich daarna op 28 en 29 oktober definitief uit Rijen terugtrokken wilden zij de kerktoren opblazen om geen uitkijkpost voor de geallieerden achter te laten. Enkele moedige Rijenaren konden dit voorkomen door de bedrading naar de lading dynamiet door te knippen. Zo werd de kerk, hoewel de toren door granaatvuur was beschadigd, behouden.

Tijdens de wederopbouw stelde de kerk het katholieke gezinsleven weer centraal. Dit moest voldoende tegenwicht bieden tegen de ‘gevaren van de tijd’, zoals de tijdens de oorlog ontstane lossere zeden. De katholieke kerk wist in het zuiden in de jaren vijftig de verzuilde samenleving in stand te houden én hield ook het beproefde concept van de standsorganisaties in tact. In de jaren zestig kwam er aan de religieuze dominantie langzaam een einde en veranderde het leven van de Rijenaren.

Verandering van de geloofsbeleving (1960 – heden)

De bevolking van Rijen nam sterk toe. Uitgebreide woningbouw in Rijen-West en -Zuid verschafte woongelegenheid aan ruim tweeduizend bijgekomen parochianen. Kon de parochie deze toename wel opvangen? In Rijen-Zuid voorzag het Katholiek Militair Tehuis (KMT) met aalmoezenier Fritschy in de behoefte. Maar met Rijen-West erbij was de Maria Magdalena kerk te klein en de afstand tussen woonhuis en kerk te groot geworden. Daarom benoemde het bisdom in 1960 Johan-Vincent van Boxel tot bouwpastoor van een nieuwe parochiekerk in Rijen-West, die Maria Boodschap zou heten. Dit moderne kerkgebouw, dat de Rijenaren de nieuwe kerk noemden, werd drie jaar later door de uit Gilze afkomstige bisschop De Vet ingezegend. Samen met de kapel van het pas gerealiseerde bejaardenhuis ‘Huize Sint Petrus’ was zo voldoende religieus onderdak voor alle Rijense parochianen gerealiseerd.

Maar niet zo lang daarna zette in Nederland de ontzuiling in. Mensen baseerden hun keuzes niet langer meer op de groep waartoe ze behoorden. Ook Rijenaren wilden zelf hun eigen beslissingen nemen en de parochie begon als sociale eenheid aan betekenis te verliezen. Vooral de jongere parochianen zochten hun heil steeds meer buiten de kerk en het katholieke verband brokkelde af. De opkomst van de televisie als vorm van vrijetijdsbesteding kwam het religieuze werk niet ten goede. In de jaren zeventig gingen steeds minder inwoners naar de kerk en zo zette de ontkerkelijking in. Dit leidde al na ruim twintig jaar weer tot sluiting van de Maria Boodschap kerk. Het gebouw werd door de gemeente aangekocht en in 1984 ingericht als sociaal-cultureel centrum.

De Maria Magdalena parochie bleef over, maar moest ook maatregelen nemen. Sinds 2001 vormt Rijen samen met Hulten en Molenschot de parochie Heilige Geest. In 2006 bestond de kerk honderd jaar en sinds 2012 is het officieel een gemeentelijk monument. Het kerkgebouw wordt nog steeds wekelijks gebruikt voor vieringen. De parochie Heilige Geest is een levendige gemeenschap en heeft contacten met veel organisaties. Na vijfhonderd jaar kijkt de parochie terug, maar blikt ook vooruit. Met dit oog op de toekomst worden ook weer een aantal jong volwassenen aangesproken.

Bronnen:

Dit artikel is een samenwerking tussen Heemkring Molenheide en Parochie Heilige Geest. De inhoud is deels gebaseerd op publicaties van kerkhistoricus Toon Brekelmans in: 'Rijen: Ontstaan, Groei, Ontwikkeling' (2004) en 100 jaar Maria Magdalena Kerk (2006). Daarnaast is gebruik gemaakt van diverse bijdragen uit ‘De Mulder’, periodiek van Heemkring Molenheide in Gilze en Rijen (www.heemkringmolenheide.nl)