Begin jaren 60. Onze blondgelokte opperpatriot liep nog in luiers rond. Harmonie en drumband van Gilze stonden net opgesteld in de Nieuwstraat voor hotel de Kronen, hun thuisbasis om uit te rukken toen het onheil naderde. Een grote clash van culturen dreigde. Twee mannen, gekleed in sjofele kostuums mét stropdas kwamen slingerend op oude fietsen aangereden. Ze hadden duidelijk niet gerekend op dit muzikale treffen. Hun eerste fietsles was begonnen en daarbij was het onderdeel rem duidelijk nog niet behandeld. De muzikanten sprongen uit de weg en de confrontatie eindigde harmonieus. Confrontatie met wie eigenlijk?

Ik kende ze eigenlijk al. De eerste twee Turkse gastarbeiders in Gilze. Wij noemden ze Caritas en Oosturk. Later bleken ze Karatas en Öztürk te heten. Afkomstig uit een klein bergdorpje in Turkije. De armoede en noodzaak voor hun familie te zorgen had hen naar Nederland gebracht. En ze woonden bij mijn opa en oma boven op zolder. Hoe waren ze daar nu terecht gekomen?

Sinds kort werkten beiden op de ‘stinoven’, de steenfabriek in Gilze. Mijn opa had ze daar ingewerkt in het zware lichamelijk werk, dat wel bij hen paste omdat het ook veel buiten gebeurde. Het stinovens volk zag er ook wat rauwer uit, zodat ze daarbij niet uit de toon vielen. In het schaftlokaal maakten ze met handen en voeten duidelijk, waar ze vandaan kwamen, waarom ze hier tijdelijk werkten en hoe en waar ze verbleven. Dat bleek in Ponderosa te zijn, het beruchte Turkenhotel in Rijen, gelegen op de hoek van Rijksweg en Oosterhoutseweg.

In Dagblad de Stem werd schande gesproken over de erbarmelijke woonomstandigheden en buitensporige prijzen. Tja, zoon Peter Gillis heeft het van geen vreemde.

Bij opa en oma waren de meeste kinderen de deur uit en opa had een groot hart voor naastenliefde. Bovendien collecteerde hij maandelijks voor de Caritas in de kerk en heette een van de twee Turken ook niet zo? Dus zo kwamen ze op zolder in het huisje naast de kerk en werden mijn grootouders al snel ‘Papa en mama’ voor hen. De Nederlandse keuken van mijn oma Koosje konden ze minder waarderen, dus ze mochten in de bijkeuken hun eigen gang gaan. Er werden volop schapen, lammeren en kippen gekookt en gebraden en er stond altijd wel een verdachte rode saus te pruttelen. Onze culinaire, exotische kennis beperkte zich tot nasi, dus wij vonden dat het behoorlijk stonk en misschien was dat ook wel zo. Het steelpannetje waarmee ze zich ’s morgens schoren, werd ’s middags gebruikt voor de tomatensaus.

Zo hebben ze een jaartje of wat ingewoond en ze raakten aardig ingeburgerd in Gilze. Alleen met die taal wilde het maar niet vlotten. Dat bleek toen ze in het schaftlokaal van d’n oven afscheid namen van de collega’s omdat ze elders werk hadden gevonden. Waar dan? ‘Naar Si- Poer’ was het onbegrijpelijke antwoord. Vragende gezichten en steeds meer radeloosheid aan Turkse zijde. ‘Si-poer, si-poer’. Uiteindelijk de duidelijkheid via de boekhouder. Ze gingen werken bij… het spoor, bij de NS.