“Zullen we een afspraak maken?” vraag ik.
Mijn vriendin mompelt wat. Ik luister aandachtig, versta haar niet. Dan zwijgt ze. Ik wacht. Ze loopt weg. De hele middag zie of hoor ik haar niet meer.
De volgende ochtend roept ze: “Hallo!”
Ik snel naar haar toe, kijk vragend naar haar. Ze geeft me een dikke zoen. Vervolgens verdwijnt ze. Nou ja, denk ik, wat moet ik daar nou mee?
Twee dagen later is ze er weer. Ze drukt zich tegen me aan en ik voel haar hart bonken. En weg is ze. Moet ik me zorgen maken?
’s Middags vraagt ze me of we vanavond samen naar de film gaan. Daar moet ik even over nadenken.
Vreemd gesprek, hè? En tegelijk doodgewone, dagelijkse kost. Zo communiceren we tegenwoordig. Kijk maar.
Zullen we een afspraak maken? typ ik.
Mijn vriendin begint aan een antwoord. Ik kijk naar het scherm. Ze stopt. Ik wacht. Ineens is ze weg. De hele middag laat ze niks van zich horen.
De volgende ochtend tingelt mijn telefoon.
Ik snel ernaar toe. Een emoticon van zoenlippen heeft ze gestuurd. Dat is het. Nou ja, denk ik, wat moet ik daar nou mee?
Twee dagen later stuurt ze een bonkend hartje. Dat is alles. Moet ik me zorgen maken?
’s Middags appt ze of we vanavond samen naar de film gaan. Daar moet ik even over nadenken.
Onze communicatie bestaat vandaag de dag uit veel pauzes waarin we wachten op reacties en uit emoticons die vaak voor meerdere uitleg vatbaar zijn en die we nog vaker gemakzuchtig gebruiken. Welke woorden heb je nodig om uit te drukken wat je met dat bonkende hartje bedoelt? Wat wil je eigenlijk zeggen met die dikke kus?
Het is lastig om je gevoelens te verwoorden, dat vergt wel enige oefening. Steeds vaker nemen we de toevlucht tot zo’n emoticliché. De volgende keer is het nog lastiger. Hup, weer zo’n cliché. En uiteindelijk leer je het nooit.